In de boekenwinkels ligt ‘la Peste’ (1947) van Albert Camus op de toonbank tussen kersverse publicaties. We lezen terug in de tijd om te ontdekken dat pandemieën en epidemieën er altijd waren en weer voorbijgingen.
In ons eigen depot kunnen we zeventien brieven lezen uit de periode 1831 – 1837. Gezamenlijk vormen ze onze curieuze cholera-collectie. De brieven hebben een rood “gezuiverd” opschrift of stempel om de ontvanger en de postbezorger gerust te stellen.
Cholera teisterde in de 19e eeuw heel Europa. Dit was voor de ontdekking van bacteriën en het inzicht dat deze infectieziekten konden veroorzaken. Het belang van persoonlijke hygiëne was nog onbekend. De cholera-epidemie leidde tot grootschalige sterfte door diarree en uitdroging. Zonder precies te begrijpen hoe cholera zich, door besmetting, over het continent verspreidde kwamen geneesheren in actie. Zij stelden gezondheidscommissies op en adviseerden preventieve maatregelen. Hieronder vielen: voorzichtig leven, niet te veel geestelijke of lichamelijke inspanning, niet te veel rusten, matig gebruik van drank en spijs, warme kleding en huizen goed luchten. Vooral dit laatste advies was voor de enorme aantallen straatarme Europeanen onmogelijk.
Brieven en pakketten verzenden en ontvangen was in die tijd cruciaal voor onderlinge communicatie en voortgang van economisch verkeer. Net als vandaag moest deze activiteit doorgaan. Ontsmetten van de brieven leek een goed idee. Alle post werd in azijn gedompeld of een tijdje berookt boven geparfumeerd vuur. Overdreven?
Onze conservator Anja Tollenaar legt in onderstaande video uit hoe het zuiveren van deze brieven in zijn werk ging:
Afgelopen maart, 188 jaar later, raadt UMC Groningen ons af om brieven en kaarten te sturen uit angst voor verdere besmetting met het Corona-virus.
En dan nu terug naar de inhoud van de brief …
Het is een brief van Gerard Bekker aan Adriaan Holtius, Leuven, gedateerd 15 juli 1832. Op de foto is te zien dat de brief is gezuiverd, desondanks is deze goed leesbaar gebleven. Bekker was geen ‘zonnetje in huis’. Niet alleen rapporteerde hij over de “Cholerajagt” in Leuven, hij was ook zeer ontdaan over het algemeen verval van de zeden, het geestelijk verval van de wereld en het universitair onderwijs in het bijzonder. Hij noemde dit alles “geestelijke cholera”.
“Zeer waarde vriend. Ik heb uwe aangenamen brief van 22 febr al te lang zonder antwoord gelaten. Maar wat zou men in die tijden ook veel schrijven waar men zelf moeite heeft om te existeren; waar men naauwelijks kan weten, of hij al aankomt van onze brieven de geheele wereld niet in vuur en vlammen staat en misschien alle onze gissingen en verwachtingen reeds te niet zijn gegaan. Nog nooit in mijn brieven heb ik voor schriftelijke mededeeling aan mijne vrienden zoo veel tegenzin gevoeld als nu. Het schijnt dat de ongerustheid, de zorgen, de hoop er weer eens de wanhoop ten aanzien van ons aanstaande lot alle andere gevoelen absorbeert. Zo ernstig men ook streeft, zijn gemoed aan den invloed der omstandigheden van den tijd te onttrekken; de dagelijksche aanraking met de wereld werpt ons welhaast weder in de oude ziekte terug, …. Ook is ’t in ’t algemeen niet wel mogelijk onverschillig en opgeruimd te blijven, wanneer men ziet hoe de geestige cholera zich uitbreidt en hoe de eerste beginselen van godsdienst, regt en zedekunde verwart, ontwend en zelfs met voeten getreden worden; ….”
…”Baud behoort thans nog meer dan vroeger aan de stad, aan commissions, comités etc, vooral zedert die heeren door de Cholerajagt zich een grootere importance weten te geven.”
Afzender: Mogelijk Gerard Joseph Bekker uit Wallduren in Baden, Doctor in de Wijsbegeerte en vrije Kunsten, geboren 22 December 1792. Verzonden te Leuven.
Ontvanger: Prof. mr. dr. Adrianus Catharinus Holtius (1786-1861), hoogleraar Rechtsgeleerdheid te Utrecht. Bestemming: Utrecht.
Nieuwsgierig naar andere collectiestukken die ook nu relevant zijn? Lees hier het artikel ‘In de hoofdrol’, over onze twee Roemeense WC-rollen uit het tijdperk Ceaușescu.